Na spraakmakende klimaatrechtszaken moet Noorwegen de milieurisico’s nu beter gaan verantwoorden

De Noorse regering dacht er wel mee weg te komen. Afgelopen juni gaf ze toestemming om naar olie en gas te boren in negentien nieuwe velden op de Noordzee, onder andere aan energiebedrijf Equinor, voor twee derde in handen van de Noorse staat.

Het was een opmerkelijk besluit. Hoe viel dit te rijmen met het pleidooi van een half jaar daarvoor, toen minister van Buitenlandse Zaken Espen Barth Eide op de klimaattop in Egypte pleitte voor uitfaseren van fossiele brandstoffen?

Die vraag legden milieuorganisatie Greenpeace en de Noorse jongerenafdeling van Friends of the Earth voor aan de Noorse rechter. Die deelde hun reserves: vorige week trok de rechter de drie vergunningen in die de milieugroepen ter toetsing hadden voorgelegd. Volgens de rechtbank heeft de regering de gevolgen van de olie- en gaswinning voor de mondiale uitstoot van broeikasgassen onvoldoende meegewogen in de besluitvorming.

Inderdaad repte minister van Olie en Energie Terje Aasland destijds met geen woord over de gevolgen van de ontginning van de nieuwe gas- en olievelden voor klimaatverandering. „Deze projecten zullen bijdragen aan een aanhoudend hoge en stabiele productie [van olie en gas] op het Noorse continentale plat, en aan werkgelegenheid”, zei Aasland enthousiast. Ze zouden volgens hem waarde creëren voor Noorwegen.

Kwetsbare regio

Dat de rechter de milieugroepen gelijk gaf, was niet vanzelfsprekend. In 2017 stapten ze ook al naar de rechter om, geïnspireerd door de succesvolle rechtszaak van duurzaamheidsorganisatie Urgenda tegen de Nederlandse staat, een eind te maken aan de winning van fossiele brandstoffen in het Arctisch gebied. Volgens de milieugroepen was olie- en gaswinning in zo’n kwetsbare regio uiterst riskant voor milieu en klimaat en daardoor in strijd met het recht op een gezonde leefomgeving.

Uiteindelijk oordeelde het Noorse Hooggerechtshof in 2020 (met elf tegen vier stemmen) ten gunste van de staat. Het hof vond dat de overheid „een grote discretionaire vrijheid” heeft om milieu- en klimaatrisico’s in te schatten en aan te pakken. De Noorse rechters wilden – anders dan de Nederlandse in de Urgenda-zaak – voorkomen dat ze op de stoel van parlement en regering zouden gaan zitten.

Toch is het aan dit vonnis te danken dat Greenpeace en Friends of the Earth nu gelijk krijgen. Want het Hooggerechtshof stelde een voorwaarde aan verlening van dit soort vergunningen. De regering moet goed uitleggen dat haar plannen niet in strijd zijn met bescherming van klimaat en milieu – en dat is volgens de rechtbank in dit geval onvoldoende gebeurd.

Zo’n uitleg geven wordt steeds lastiger nu de gevolgen van klimaatverandering zichtbaarder worden en nationaal en internationaal strengere eisen aan klimaat- en milieubeleid worden gesteld. De toonzetting van recente rapporten van het wetenschappelijk klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC), gepubliceerd na de uitspraak van het Hooggerechtshof in 2020, is alarmerender dan voorheen. En waarschuwingen van het Internationaal Energieagentschap dat aanboren van nieuwe olie- en gasvoorraden niet strookt met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs (2015) klinken steeds luider.

De Noorse paradox

Noorwegen is als land goed op weg om die doelen te halen. Maar het succes van het Noorse klimaatbeleid is juist mede te danken aan de export van olie en gas, schreef de speciaal rapporteur voor mensenrechten en milieu van de Verenigde Naties, David Boyd, in 2019. Hij noemt het „de Noorse paradox dat de aanpak van de mondiale klimaatcrisis mogelijk wordt gemaakt door de rijkdom die wordt gegenereerd door zijn grote aardolie-industrie”. Volgens Boyd heeft Noorwegen als een van de rijkste landen ter wereld extra verantwoordelijkheid om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.

In zijn onderzoek wijst Boyd ook op de mijnbouw in Noorwegen. De VN-rapporteur keek vooral naar de gevolgen ervan voor de Sámi-minderheid in het noorden van het land. De koper- en goudwinning kan ten koste gaan van vissers en rendierhoeders en vormt zo een bedreiging van de Sámi-cultuur.

De Noorse regering heeft geen goede staat van dienst als het om mijnbouw gaat. Het land stemde in 2016 samen met Turkije als enige op een grote milieuconferentie tegen een verbod op dumping van mijnafval in zee.

„Noorwegen is de ergste van de ergste milieuovertreders”, zei Silje Lundberg van Friends of the Earth Noorwegen destijds in een reactie. „We zijn al verantwoordelijk voor de helft van alle mijnbouwafvaldumpingen in zee, en plannen ook nog nieuwe.”

Mijnbouwafval

Twee weken geleden gaf de Noorse regering toestemming voor lozing van mijnbouwafval in het Førde-fjord – meteen nadat de staat een rechtszaak hierover had gewonnen. Het bedrijf Nordic Mining mag er nu 170 miljoen ton afval kwijt, wat ingaat tegen het door de regering zelf gevraagde advies van het Havforskningsinstituttet. Dit Noorse instituut voor onderzoek naar de zee vreest dat het afval het ecosysteem zal aantasten. Het fjord ligt op een belangrijke route van de Noorse zalm en is een belangrijke broedplaats voor kabeljauw. Fijne deeltjes van het mijnafval, waaronder zware metalen, kunnen zich gemakkelijk verder in zee verspreiden.

Truls Gulowsen, hoofd van Friends of the Earth Noorwegen, denkt dat het regeringsbesluit past bij de ouderwetse Noorse houding tegenover de zee – en daarbij ook de zeebodem. „Uit het zicht, uit het hart – precies het tegenovergestelde van wat je van een zeevarende natie zou verwachten.”


Lees ook
Wroeten in de bodem van de diepzee, waar het leven uiterst traag verloopt

Die houding heeft de Noorse regering ook ten aanzien van diepzeemijnbouw, de winning van metalen en mineralen uit de bodem van de zee. Dit is een nog zeer omstreden activiteit waarvan de gevolgen onvoldoende bekend zijn. Het weerhield het Noorse parlement er niet van er met 80 tegen 20 stemmen mee in te stemmen.

Als het daadwerkelijk zover komt, zou Noorwegen het eerste land worden dat commerciële winning van onder andere kobalt, scandium en nikkel in de diepzee mogelijk maakt. Volgens het ministerie van Olie en Energie hoeft niemand zich zorgen te maken. In een e-mail aan de website Marine Executive laat het ministerie weten: „Diepzeemijnbouw moet gebeuren op een verstandige en veilige manier en met volledige inachtneming van de gevolgen voor het milieu.”